Door Alessandro Spinillo, thinc.
ICC-onderzoek naar de situatie in Palestina: Kamer van Beroep wijst het beroep van Israël inzake rechtsmacht toe en verwijst de zaak naar de Kamer van Vooronderzoek om uitspraak te doen over de gegrondheid van het beroep van Israël inzake rechtsmacht.
In een belangrijke beslissing, op 24 april 2025, heeft de Kamer van Beroep van het ICC de uitspraak van de Kamer van Vooronderzoek teruggedraaid, waarin het beroep van Israël op zijn rechtsmacht als voorbarig werd afgewezen.
Redenering achter de omkering:
De Kamer van Vooronderzoek voerde aan dat dergelijke uitdagingen alleen kunnen worden aangepakt wanneer dagvaardingen of aanhoudingsbevelen bekend worden gemaakt of openbaar worden gemaakt: “[Israël] zal de volledige gelegenheid hebben om de rechtsmacht van het Hof en/of de ontvankelijkheid van een bepaalde zaak aan te vechten indien en wanneer de Kamer arrestatiebevelen of dagvaardingen tegen zijn onderdanen uitvaardigt.”
De Kamer van Beroep concludeerde echter dat deze redenering onjuist was, aangezien artikel 19, lid 2, onder c), van het Statuut van Rome staten uitdrukkelijk toestaat de rechtsmacht van het Hof in elk stadium van de procedure te betwisten.
Daarnaast stelde de Kamer van Vooronderzoek dat haar eerdere uitspraak over de rechtsmacht, van 5 februari 2021, in kracht van gewijsde was gegaan – een beginsel dat “reeds geoordeeld” betekent – en daarom niet kon worden herzien. De Kamer van Beroep was het hier niet mee eens en merkte op dat in de eerdere beslissing niet inhoudelijk werd ingegaan op de door Israël aangevoerde argumenten. In feite oordeelde de Kamer van Vooronderzoek bij die gelegenheid specifiek dat kwesties met betrekking tot de impact van de Oslo Akkoorden op de jurisdictie van het Hof “in een later stadium door belanghebbende staten kunnen worden opgeworpen op basis van artikel 19”.
Deze hangende kwestie werd met name door het Verenigd Koninkrijk aan de orde gesteld in zijn op 10 juni 2024 ingediende verzoek om schriftelijke opmerkingen overeenkomstig artikel 103 van het Reglement te mogen indienen. Het verzoek van het Verenigd Koninkrijk benadrukte de juridische implicaties van de Oslo-akkoorden, in het bijzonder het argument dat Palestina geen jurisdictie over Israëlische onderdanen kan overdragen vanwege de beperkingen die de akkoorden opleggen.
Belangrijkste punten van de beslissing
- De Kamer van Beroep heeft een “onjuiste rechtsopvatting” vastgesteld in de uitlegging van artikel 19, lid 2, onder c), door de Kamer van Vooronderzoek, die het recht van Israël bevestigt om de rechtsmacht in elk stadium van de procedure aan te vechten.
- Het verwierp het beroep van de Kamer van Vooronderzoek op res iudicata, aangezien de eerdere beslissing niet uitgebreid inging op de argumenten van Israël met betrekking tot rechtsmacht.
- De Kamer van Beroep benadrukte het belang van een snelle en grondige oplossing van bevoegdheidsgeschillen om de eerlijkheid en een goede rechtsgang te waarborgen.
- De zaak werd terugverwezen naar de Kamer van Vooronderzoek voor heroverweging, met instructies om inhoudelijk in te gaan op de argumenten van Israël.
Kritiek
De Kamer van Beroep erkent impliciet dat belangrijke bevoegdheidsvraagstukken onopgelost blijven, waaronder de beperkingen die de Oslo Akkoorden opleggen aan de rechtsmacht van het Hof. Desondanks verwerpt de Kamer het verzoek van Israël om de twee door de Kamer van Vooronderzoek uitgevaardigde arrestatiebevelen in te trekken.
Het is merkwaardig dat een internationaal strafhof arrestatiebevelen uitvaardigt terwijl zijn jurisdictie nog ter discussie staat. Het is dan ook geen verrassing dat een toenemend aantal lidstaten van het ICC heeft aangegeven niet te willen voldoen aan de arrestatiebevelen tegen Israëlische leiders.